Het doel van behandeling is om de HCV infectie te genezen. Dit gebeurt in bijna 100% van de gevallen als er 12 of 24 weken na behandeling geen virus meer in het bloed aantoonbaar is, de zogeheten sustained virological response (SVR12 of 24). Daarnaast is behandeling gericht op het verbeteren van de kwaliteit van leven van hepatitis C patiënten.
Succesvolle behandeling zorgt voor normalisatie van leverenzymstoornissen en voor het verbeteren of zelfs verdwijnen van inflammatie en fibrose in de lever. Het risico op het ontwikkelen van cirrose en hepatocellulair carcinoom (HCC) daalt aanzienlijk. Patiënten met fibrose METAVIR stadium 0, 1 en 2 hebben een risico op de ontwikkeling van cirrose en HCC dat vergelijkbaar is met de algehele populatie. Zij hoeven dus niet onder controle te blijven van een specialist, tenzij andere risicofactoren een grote rol spelen. Patiënten die na succesvolle behandeling nog steeds vergevorderde fibrose (METAVIR stadium F3) of cirrose (METAVIR stadium F4) hebben, blijven een verhoogd risico hebben op de ontwikkeling van HCC en levergerelateerde mortaliteit. Dit risico is echter wel lager vergeleken met voor de behandeling. Risicofactoren zoals het metabool syndroom, overmatig alcoholgebruik en een hepatitis B infectie vergroten dit risico.