Extrahepatisch: gemengde cryoglobulinemie (1)

Extrahepatische verschijnselen

 

Ongeveer 40-70% van de chronische hepatitis C patiënten ontwikkelt ooit een extrahepatische aandoening gedurende hun ziektebeloop, gebaseerd op studies waarbij patiënten langdurig (veelal langer dan 20 jaar) geïnfecteerd waren met hepatitis C (64, 65). De belangrijkste zijn gemengde cryoglobulinemie, membranoproliferatieve glomerulonefritis, non-Hodgkin lymfoom, diabetes mellitus, hart- en vaatziekten, depressie en reumatologische aandoeningen.

Gemengde cryoglobulinemie (1)

 

Het meest voorkomende extrahepatische ziektebeeld is gemengde cryoglobulinemie, dat voorkomt bij zo’n 30% van de HCV patiënten (66). De cryoglobulinemie veroorzaakt vasculitis, die symptomatisch is in 5% van de gevallen (66). De meest voorkomende symptomen zijn huidafwijkingen (purpura, ulcers, fenomeen van Raynaud, livedo reticularis en urticaria) en artralgieën (64, 65, 67). Het zenuwstelsel kan ook betrokken zijn. Het betreft dan meestal perifere neuropathieën (64, 65). Aantasting van het centrale zenuwstelsel komt zelden voor en kan leiden tot passagière dysartrie, hemiplegie en verwarring (67). Als laatste kunnen de nieren aangetast worden.

 

Er is in 2017 een artikel verschenen dat evidence-based aanbevelingen doet over de behandeling van vasculitis in het kader van cryoglobulinemie (68). Over het algemeen wordt behandeling van de hepatitis C met antivirale therapie altijd aanbevolen. Dit zorgt voor partiële tot complete remissie van de extrahepatische symptomen in het grootste deel van patiënten. Een recente review waarin patiënten behandeld werden met DAA’s liet zien dat in patiënten met cryoglobulinemie 85% partiële of complete remissie van hun symptomen behaalde (69).

Indien de symptomen van de extrahepatische manifestatie ernstig of snel progressief zijn, wordt ook behandeling met algemeen immuunsuppressieve medicijnen aanbevolen (68). Over de timing van de immuunsuppressieve middelen (voor of tijdens antivirale therapie) is nog weinig bekend.

Slechte prognostische factoren zijn een leeftijd boven de 60 jaar op het moment van diagnosestelling en renale betrokkenheid (70).