Transmissie

Transmissie van het hepatitis C virus (HCV) gebeurt via bloed-bloedcontact. Soms zit HCV ook in sperma of rectaal vocht. Denk aan:

  • Het krijgen van geïnfecteerd bloed tijdens een transfusie (in Nederland voor 1992, het jaar waarin screening van bloed(producten) op hepatitis C werd ingevoerd).
  • Het hebben van passieve anale seks met ejaculatie in de anus of seks waarbij het darmslijmvlies in contact komt met bloed waar virus inzit. De kans op transmissie neemt toe bij langdurige en ruwe seks en bij het hebben van met name ulceratieve soa’s (syfilis, herpes en lymphogranuloma venereum). De kans op seksuele overdracht neemt toe bij groepsseks: partners die actief zijn bij anale seks, kunnen via hun penis en hun handen bloeddeeltjes met hepatitis C van de ene sekspartner op de andere overdragen. Glijmiddel (bijvoorbeeld aan de buitenkant van fles of tube) kan ook ‘drager’ van hepatitis C zijn als er bloeddeeltjes in zitten. Voor het blote oog hoeft dat niet altijd zichtbaar te zijn. Over het algemeen is de kans op overdracht via vaginale seks klein, tenzij er sprake is van wondjes of beschadigingen van het slijmvlies (51).
  • Het delen van naalden of rietjes bij drugsgebruik.
  • Het plaatsen van een piercing of tatoeage in het buitenland.
  • Een prik-, bijt- of spataccident. De kans op transmissie van hepatitis C na percutane blootstelling ligt rond de 2% (52).
  • Het gebruiken van hygiënemiddelen van een geïnfecteerd persoon (tandenborstel, scheermesje).

Op basis van de epidemiologie en bovenstaande transmissieroutes zijn er een aantal risicogroepen te onderscheiden:

Eerste generatie migranten uit endemische landen (landen met een HCV prevalentie ≥2%)

Mensen die een bloedtransfusie hebben ontvangen vóór 1992 of in een land waar destijds geen screening van bloedproducten plaatsvond

Homo- en biseksuele mannen (MSM)

Hiv-positief mensen en hiv-negatieve mensen die PReP gebruiken

Personen die (injecteerbare) drugs gebruiken (people who inject drugs, PWID)

Er is echter ook een grote groep HCV-positieve mensen in Nederland die niet behoort tot een van deze risicogroepen (3).

Geschiedenis van de HCV epidemie

 

De hepatitis C epidemie is waarschijnlijk ontstaan in de jaren ’40 van de vorige eeuw, door transfusie van HCV-geïnfecteerd bloed(producten) en het gebruik van niet-gesteriliseerde medische instrumenten. De epidemie heeft zich in de jaren ’60 en ’70 voortgezet door hoog-risicogedrag van drugsgebruikers, zoals het delen van naalden en rietjes (53). Het hepatitis C virus zelf werd echter pas in 1988 ontdekt (54). Dit leidde tot het invoeren van de HCV-screening van bloedproducten, die in 1992 geïmplementeerd werd in o.a. Nederland, West-Europa, de Verenigde Staten en Australië. Tegenwoordig worden bloedproducten in meer landen gescreend. Uit het WHO rapport ‘Global Status Report on Blood Safety and Availability’ uit 2016 (55) blijkt dat in 2013 72% (139/194) van de ondervraagde landen 100% van hun bloedproducten testte en 6% (11/194) tussen de 85 en 100%. Door het screenen van donorbloed(producten) op hepatitis C is deze transmissieroute aangepakt.

 

Een andere belangrijke transmissieroute, met name in Nederland, was het gebruik van injecteerbare drugs. Injecteerbaar drugsgebruik was met name in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw populair. Eind jaren ’80 werden de eerste naald uitwisselingsprogramma’s geïmplementeerd. Nederland was een van de eerste landen om dit te doen. Samen met maatregelen zoals methadonverstrekking hebben deze programma’s ervoor gezorgd dat het aantal PWID enorm daalde (56). In Nederland is injecteerbaar drugsgebruik nog steeds onpopulair (57). Door de lage prevalentie van injecteerbaar drugsgebruik en de goede preventieve maatregelen in Nederland, daalt de incidentie van hepatitis C bij PWID (22, 58). Zij zijn hierdoor niet meer een van de belangrijkste risicogroepen voor het krijgen van acute hepatitis C. Dit zijn tegenwoordig de MSM, met name als ze hiv-positief zijn of wanneer ze PReP gebruiken (30, 59).